Een voorproefje van nieuwe roman Asschen Kaatje

Voor de historische roman waar ik momenteel aan werk is de hoofdrol weggelegd voor Asschen Kaatje. Een jonge vrouw, een meisje nog bijna, dat in de 18de eeuw meeliep met de askar in de Rotterdamse straten, waarbij haar wijk zich bevond in en rond de Boompjes. Ik heb lang moeten zoeken, maar uiteindelijk toch een piepkleine slechte afbeelding gevonden waarop de askar voorkomt. In deze collage rechts onder in beeld. Verder uitvergroten dan zo is jammer genoeg niet mogelijk, maar dan hebben jullie toch een beeld. De asman liep met zijn ratel door de straten, zodat iedereen er van op de hoogte was dat hij er aan kwam. Ik kan nu al verklappen Asschen Kaatje is een jonge vrouw om van te houden.
Uiteraard weer een klein voorproefje om haar alvast te leren kennen:
Tijdens een herfstdag in 1825 schijnt een schraal zonnetje door de straten van Rotterdam. Met een bijna verlate helderheid, vestigt het de aandacht op de verkleuring van de bomen. In afwisselend licht van voorbijtrekkende wolken, regen en wind bereidt de stad zich voor op de winter. De wind die vol door de straten jaagt, waait het afgevallen vochtige blad wat op, speelt ermee waarna het zich uiteindelijk als een kleurige slinger verzamelt tegen de stoepranden en de huizen. Het is de afspiegeling van een voorbij jaar van leven dat weldra aan een koud nieuw hoofdstuk zal beginnen.
Met haar spijkerstok loopt Asschen Kaatje, de levende belichaming van een ingebedde tijd van werkelijke armoede, voor de askar uit. Zij is een bekende persoonlijkheid in de straten van Rotterdam. De dagelijkse vlijt biedt troost in haar verder uitzichtloos bestaan. Ze is een welwillende onderdaan van een liberale overheid die zich beperkt tot het meest noodzakelijke en armenzorg hoort daar tot nog toe niet bij. Door een ongeschreven wet zijn het de particulieren en de kerk die ervoor zorgen dat Kaatje ondanks haar erbarmelijke bestaan in leven blijft.
Onderweg is ze door haar open en lief karakter een trouwe vriendin geworden van de aldaar werkende dienstmeisjes en de veel belovende zonen des huizes in de statige buurt aan de Boompjes. Ze is nog jong en letterlijk uit de as herrezen. As dat vanuit de haarden wekelijks aan de askar wordt meegeven. Haar gelaat heeft door de tijd de kleur aangenomen van puinsteen, niet in staat te blozen. De dunne lippen trekken zich samen alsof ze zich schamen dat daarop nog enige kleur valt te ontdekken. (einde citaat)

Voor de historische roman waar ik momenteel aan werk is de hoofdrol weggelegd voor Asschen Kaatje. Een jonge vrouw, een meisje nog bijna, dat in de 18de eeuw meeliep met de askar in de Rotterdamse straten, waarbij haar wijk zich bevond in en rond de Boompjes. Ik heb lang moeten zoeken, maar uiteindelijk toch een piepkleine slechte afbeelding gevonden waarop de askar voorkomt. In deze collage rechts onder in beeld. Verder uitvergroten dan zo is jammer genoeg niet mogelijk, maar dan hebben jullie toch een beeld. De asman liep met zijn ratel door de straten, zodat iedereen er van op de hoogte was dat hij er aan kwam. Ik kan nu al verklappen Asschen Kaatje is een jonge vrouw om van te houden.
Uiteraard weer een klein voorproefje om haar alvast te leren kennen:
Met haar spijkerstok loopt Asschen Kaatje, de levende belichaming van een ingebedde tijd van werkelijke armoede, voor de askar uit. Zij is een bekende persoonlijkheid in de straten van Rotterdam. De dagelijkse vlijt biedt troost in haar verder uitzichtloos bestaan. Ze is een welwillende onderdaan van een liberale overheid die zich beperkt tot het meest noodzakelijke en armenzorg hoort daar tot nog toe niet bij. Door een ongeschreven wet zijn het de particulieren en de kerk die ervoor zorgen dat Kaatje ondanks haar erbarmelijke bestaan in leven blijft.
Onderweg is ze door haar open en lief karakter een trouwe vriendin geworden van de aldaar werkende dienstmeisjes en de veel belovende zonen des huizes in de statige buurt aan de Boompjes. Ze is nog jong en letterlijk uit de as herrezen. As dat vanuit de haarden wekelijks aan de askar wordt meegeven. Haar gelaat heeft door de tijd de kleur aangenomen van puinsteen, niet in staat te blozen. De dunne lippen trekken zich samen alsof ze zich schamen dat daarop nog enige kleur valt te ontdekken. (einde citaat)